- Aalte
- Gier.
|
- Aanbrengkohier
- In ieder dorp wordt in het aanbrengkohier, (floerenkohier) aangetekend van wie de grond is, welke huurpacht ervoor betaald wordt en waar de grond ligt.
|
- Achtentwintig
- Zilveren geldstuk van 28 stuivers, ook Fries, florijn, klapmuts of goudgulden. 1601 tot 1849.
|
- Adiunct
- Toegevoegd aan.
|
- Admortizare of admortizatio
- Het toe-eigenen van vermogens door de kerk.
|
- Aelde
- Oude.
|
- Aeldes, altoes
- Van oudst, zo als altijd.
|
- Affdoen
- Betalen
Sall affdoen ses gulden.
Zal zes gulden betalen.
|
- Aff te maken
- Te voorzien van.
|
- Aflaat
- Aflaatbrieven is in 1562 afgeschaft wegens misbruik, maar in de middeleeuwen
het schenken van goederen voor zielenheil bij naderende dood of ziekte.
|
- Afrekn
- Afrastering.
|
- Aghterwesen
- De vordering.
|
- Ahin
- Aan.
|
- Akkervrede, ook wel ploegvrede
- Het gaf de poorter, stadsbewoner, de vrijheid om het land buiten de poorten van de stad te bewerken en te oogsten.
|
- Albereijts
- Reeds.
|
- Allodia
- Erfelijke bezittingen, mv. Allodiën.
|
- Allodium
- Een vrij goed (grond), dat de Koning schonk aan zijn trouwe
dienaren. Er rustte geen enkele verplichting op t.a.v. de
schenker.
|
- Alltit
- Altijd.
|
- Almende
- Gemeenschappelijke gronden van de mark, ook wel centraal almende of gouw, meervoud gouw-
almende.
|
- Alzemalck
- Allemaal.
|
- Ambachtsman
- Vroeger rentmeester van het klooster.
|
- Ampassiëment
- Verhindering, wegens verkoop.
|
- Amortisatie
- Vrijmaking van goederen uit de dode hand, bij schenking van goederen aan de kloosters na het overlijden.
|
- Anbeginne, van anbeginne
- Vanaf het begin, aanvang.
|
- Ancilla (Lat.)
- Dienstmaagd, dienstmeisje, jonge vrouw
|
- Ancomende
- Aanstaande – dagen, dingen, personen.
|
- Angelavet
- Plechtig beloven.
Angelavet den selve to achtervolgen.
Heeft plechtig beloofd deze belofte na te volgen.
|
- Angeleijt
- Aangewend. Aanwenden.
|
- Angenomen
- Op zich nemen.
Angenomen dit selve aender erffgenaemen aldaar to referen.
Heeft op zich genomen dit aan de geërfden mee te delen.
|
- Angestorven, angestorven goet
- Geërfd, door erfenis verkregen.
|
- Angetagen, vant angetagen
- Nabij gelegen.
|
- Anschott
- Aanwas. Aandeel in de verkoop van de grond.
|
- Anspraicke
- Aanspraak.
|
- Ansihen
- Aangezien.
|
- Antotasten
- Aanpakken.
|
- Aoverstepken
- Bankje tussen prikkeldraad in om gemakkelijker over te kunnen stappen.
|
- Apenbaer vercopt
- Openbaar verkocht.
|
- Apenen
- Openen.
|
- Arffgenoten
- Erfgenamen, geërfden van markgenootschap.
|
- Armerekeninge
- Maaltijd met bier en wijn, na een jaarlijkse bijeenkomst van de kerkenraad (vergadering), koste op 1-1-1680, fl. 30,--
|
- Atzing
- Het onthaal van de heer, reis en verblijf kosten, de formule was, “voer en nagel” geven voor dier en mens.
|
- Aveelzaad
- Winterraapzaad, voor winterknollen.
|
- Aver
- Over.
Zeggende dat he aver die virten darlich 34 jaren opt goet
gewoint heft….
Zegt dat hij over die 34 jaar dat hij op dit goed woont ….
|
- Avergevens
- Ingediend, een verzoek.
|
- Averheeren
- Gezaghebbers.
|
- Averkomen
- Overeengekomen.
|
- Baafmis
- Feestdag van St. Bavo op 1 oktober, ingaan van de pacht, beging
van de herfst.
|
- Baljuw
- Hoofd van het baljuwschap, vertegenwoordiger van de graaf, wachter, ambtenaar in graafschap, regent, schout, rechter, drost, hoofd van de schouten.
|
- Baede
- Bode.
|
- Baeven
- Boven.
|
- Balde
- Spoedig.
|
- Bamisse, bamis
- Feestdag van St. Bavo op 1 oktober, ingaan van de pacht, beging van de herfst.
|
- Bandijken
- Grote dijken die onder de rechtsban van een hertog of graaf vielen.
|
- Bank
- Oer– leem– klei- of zandbank, ondoordringbare laag in de grond waar het water op blijft staan.
|
- Bannen
- Grond op basis van gemeentegrenzen, met een eigen bestuur en had de taak sloten schoon en diep te houden.
|
- Banwouden
- Wouden, bossen die tot het domein van een graaf of koning behoorden en waarin o.a. het recht op jacht alleen was toegestaan aan de eigenaar en verboden gebied was.
|
- Becraftigen
- Bekrachtigen.
|
- Bedarven
- Behoeven.
|
- Bedekt zaad
- Met kaf, zie spelt, tarwesoort.
|
- Beden
- Onvrijwillig geld of geschenken geven aan de graaf, dikwijls voor het verkrijgen van zekere rechten of voorrechten, grafelijke beden.
|
- Bedeschuldige
- Diegene die de bede, geld, moest betalen aan de grondheer, ook wel schotboortige genoemd.
|
- Beddekast, bedstee
- Een verplaatsbare houten bedstede in de vorm van een kast waarin
half zittend geslapen werd. Met deurtjes afgesloten slaapruimte in het woongedeelte.
|
- Beempt, bemte, siet
- Laag, plaggenland, hooiweide.
|
- Beestenschatting
- Belasting heffing over het aantal dieren.
|
- Beestenweydens
- Oppervlakte maat ca.2,5 ha. Een koe heeft per jaar een bepaalde hoeveelheid weiland nodig om voldoende voer te krijgen.
|
- Befruchte
- Afgerasterde.
|
- Begenadicht
- Veroordeeld tot.
|
- Beheltlicken
- Behouden.
|
- Behoorlicken
- Zoals het behoort, gebruikelijk is.
|
- Belhamel
- Gecastreerde ram (schaap) uit een schaapskudde, van een bel voorzien als leider van de kudde. Zie ook schellen.
|
- Belhemer Guederen
- Bezittingen, goederen van het klooster Bethlehem.
|
- Belmundig
- Verlies van het hofrecht bij horige boeren.
|
- Bemte, beempt, siet
- Laag, plaggenland, hooiweide.
|
- Benaediget
- Begenadigt.
|
- Beneficium
- Een goed (grond), dat de koning schonk aan zijn dienaren als leengoed. Een dergelijk goed bleef van de koning.
|
- Beneficia
- In leen gegeven landerijen.
|
- Bescapen tienden
- Een nauwkeurig aangegeven aantal tienden die na 1357 overging in geldpacht.
|
- Besichtongen
- Bezichtigen (schouwen) in loco (ter plekke).
|
- Beijdersijts
- Van beide kanten.
De paelen sullenn beijdersijts becosticht worden.
De palen worden beiderzijds bekostigd. De palen worden door ons samen betaald.
|
- Bespijringhe
- Belemmering.
|
- Betaelt
- Betalen.
|
- Bevoecht
- Bevoegd.
Niet en bevoecht uuit off in te wegen.
Men mag er niet doorheen.
|
- Biesten
- Beesten, vee.
|
- Bifang
- Iit het Oud Duits, bevangen, eingefangen, omsloten. Stuk woeste grond, bievank, bijvang, nieuwe ontginning.
|
- Blek, blik
- Land dat net boven het water uitsteekt, veenplas van side (laag), laag gelegen nat grasland.
|
- Bloedtiend
- Een oud recht, waarbij als het tiende gedeelte van de opbrengst
voor de tiendheer was. Het tiendrecht is van kerkelijke oorsprong.
De rechten kwamen in handen van wereldlijke heren: men kon de
rechten van tiendheffing kopen en was men tiendheer. Het rustte op
de producten van de akker, maar ook op die van de veehouderij.
Men onderscheidde grove en smalle tiend. Grove werd geheven van
akkerbouwgewassen als granen, smalle tiend van hofvruchten.
Krijtiende of bloedtiend betrof dieren als biggen en lammeren.
Tienden werden als zeer onrechtvaardig beschouwd. Extra
inspanningen van de boer kwamen de tiendheer ten goede. In 1907
kwam de tiendwet tot stand, die afkoop op billelijke voorwaarden
regelde.
|
- Bodinge of Bottinge
- Verplichte geldgift aan de graven of domeinheren, om het derde jaar te betalen.
|
- Boezentelder
- Siertegels of borden van aardewerk die op de schoorsteenmantel stonden, afbeeldingen van bijbelse of landbouw voorstellingen.
|
- Bollenweie (bolle= stier)
- Wei voor alleen stieren.
|
- Bona vacantia
- Goederen van hen die zonder erfgenamen stierven, of waarvan de erfgenamen onbekend waren.
|
- Bongerd
- Boomgaard, vaak weiland met vruchtbomen, waarin de kalveren lopen.
|
- Bonghaver
- Een tienden soort in natura, genoemd naar de kleine zakken (bongen of pongen), waarin de haver vervoerd werd.
|
- Bossemiete
- Een stapel takkenbossen, nodig voor het stoken van de bakoven en
het fornuis.
|
- Bottinckgelden
- In 1640 afgeschaft.
|
- Bottinge of bodinge
- Verplichte geldgift aan de graven of domeinheren, om het derde jaar te betalen.
|
- Bouman
- Een oude benaming voor boer/landbouwer en de pachter van de boerderij.
|
- Bouwes, des bouwes
- In de oogsttijd.
|
- Bouwmeijster en de moeder in het bouwhuis
- Boer en boerin van een kloosterhof.
|
- Bo wisse
- Welzeker.
|
- Braakploegen
- Omploegen van het land en zonder verdere bewerking laten liggen tot volgend zaaiseizoen.
|
- Braaktiend
- Tienden geheven over nieuw ontgonnen land. Ook wel nyebreck of
utfang genoemd.
|
- Braccium
- Gerstsoort speciaal verbouwd ter bereiding van bier.
|
- Braoke
- Bouwland, braak vers aangebroken stuk land.
|
- Braspenning
- Oude zilveren munt, waarde eerst 7 duiten, later 10 duiten. Een braspenning werd per morgen (maat) land geheven. 15e eeuw.
|
- Breide
- Stuk bouwland binnen een groter complex bouwland, hoort bij het groter stuk.
|
- Breuck – Vellich
- Voor boete in aanmerking komen.
|
- Brink
- Erf achter een boerderij. Pootbrink om bomen te planten.
|
- Brinken in Zelhem
- Papenborgsbrink, Buunksbrink, Boeninkbrink, Wassinkbrink, Wicherinkbrink, Veninckbrink. Wittebrink.
|
- Brocken
- Boete.
In brocken vervallen wesen.
Een boete krijgen.
|
- Broek
- Broekgronden zijn door ontwatering omgezet tot
weidegebied. Een laag en vochtig tot drassig gebied, dat eertijds begroeid was met elzenhout. Broekgronden zijn door ontwatering omgezet tot weidegebied.
Zie ook Goor.
|
- Broederschap
- St. Antoni Broederschap hield zich o.a. bezig met armenzorg, de opbrengsten van de Broederschap goederen gingen naar de armen.
|
- Broet
- Brood.
|
- Bronvermelding
- Voor deze woordenlijst is veelal het boek; De Geschiedenis van de Boerenstand en den Landbouw in Nederland van dr. H. Blink geraadpleegd. Eveneens is gebruik gemaakt van de vertalingen van Gerhardt Kreynck uit zijn afschrift van het verpondingkohier de opvolger van de schildschattingen van voor 1650. Het in 1651 ingevoerde belastingstelsel werd gehandhaafd tot in het jaar 1805 en in 1832 vervangen door het kadaster. Van de pondschattingen waren de gemeenschappelijke Markegronden uitgesloten.
|
- Broodlevering
- De broodlevering bij de Muldersfluite op Hemelvaartdag, een eeuwenoude vorm van gemeenschappelijke zorg voor de minder bedeelden.
De
Muldersfluite was vroeger het molenaarshuis van de oude standaardmolen de
Olde Kaste uit 1465. Deze lag aan de zandweg van Zelhem naar Hengelo.
Meer informatie bij broodlevering.
|
- Brueder
- Ontvanger der pondschattingen van de verponding.
|
- Bruidshoen
- Plicht om op de morgen na de bruidsnacht, de grondeigenaar een hoen (kip) te brengen.
|
- Bruil, bruel.= weide
- Laag met houtgewas begroeide landerijen.
|
- Bunder
- Oppervlakte maat, = 1 hectare, 100 are of 10.000m².
|
- Cappoenen
- Vetgemeste gesneden hanen.
|
- Caterstede
- Keuterboerderij.
|
- Cedull
- Rekening.
Een cedull van vertheringe= verteringskosten.
|
- Census
- Cijnzen betaald aan de graaf van het district. Ook wel vallia - schot- lot- of morgengeld genoemd.
|
- Census pensio
- Jaarlijkse leencijns, vaak in natura.
|
- Cijnsmannen
- Deze hadden land van anderen in gebruik, tegen betaling van bepaalde opbrengsten.
|
- Cijnzen
- Tins- of thins. Oorspronkelijk een soort landhuur. Een
vergoeding voor het gebruik aan de eigenaar. Cijnzen werden
voldaan in natura, in de vorm van graan, honing of wijn. Horige
boeren waren cijnsplichtig. Soms werden cijnzen gedeeltelijk
voldaan in geld. Cijnzen gingen langzamerhand over in pacht.
|
- Clampen
- Kimmelen. Een stuk ijzerdraad door de snuit van een varken klemmen om het wroeten te belemmeren.
|
- Clegerse, Cleger
- Klaagster, klager.
|
- Coemt
- Komt.
|
- Coeppenninx
- Kooppenning, geld van verkoop goederen.
|
- Collator
- Patroon van de kerk met benoeming bevoegdheid.
|
- Colonus
- Vrije burger die op het land van de heer woonde, verplicht was deze te bewerken en ”voormade” gaf.
|
- Communitas
- Gemeenten.
|
- Compromissarij
- Heren scheidsrechters.
|
- Consent
- Bij verkoop van onroerend goed, van elke floreen goudgulden die het opbracht, moest een halve stuiver belasting aan het hof worden betaald, met een minimum van 200,- floreen. Dan kon de consent aan de plaatselijke heer betaald worden.
|
- Copen
- Kopen.
|
- Coppel
- Gemeenschappelijke weide.
|
- Contrarie
- Tegendeel.
|
- Conversen
- Kloosterlingen die alleen een monniksgelofte aflegden van gehoorzaamheid en kuisheid. Deze conversen brachten landbouwproducten van het klooster naar de markt.
|
- Convent van Belheem
- Klooster van Bethlehem.
|
- Coppelhaver
- Haver vermengd met ander graan.
|
- Corvées.
- Verplicht werken voor de landheer, die dit als zijn heerlijk recht beschouwde.
|
- Counine waranden
- Konijnen gebied.
|
- Crosse, krootse
- Bisschopstaf, wonen op of onder krootse, op kerkelijke goederen.
|
- Croupin
- Smalle doorlaat in de heg. Ook wel voor een kleine woning.
|
- Daalder
- Grote zilveren munt, waarde 30 stuivers (1538- 1845).
|
- Daalderstuk
- Maat.
|
- Daerneffens
- Daarnaast.
|
- Daerto sunst
- Overigens.
|
- Dagwerk
- Met een dagwerk wordt een oppervlakte van 40 are aangeduid.
|
- Danegeld
- Grondbelasting, van 990 t/m 1163 geheven.
|
- Dardendeell
- 1/3 deel.
|
- Dardewerffe
- Derdemaal.
|
- Darinkdelven
- Afgraven van laagveen, in buitendijkse gronden.
|
- Decimae majores
- Grove of grote tienden, ook wel, koorn, maal of gaffeltienden genoemd. Tiend in natura; granen als tarwe, rogge, gerst, spelt, boekweit, hennep, lijn en koolzaad.
|
- Decima minores
- Smalle tienden, tiend in natura geheven op; erwten, bonen, wortelen, knollen, hout, gras, hooi, rapen, radijs, kool,
ajuin (uien), appelen, peren, noten, hop, tabak, meekrap etc.
|
- Deimten
- Oude landmaat, groot ….
|
- Dekenlammer, tiendlammeren, ook deckma of deekma (Fries)
- Een tiendsoort in natura.
|
- Delle
- Leeg stuk grond in bouwland of weide.
|
- Denaris (enkelv.), Denariën (meerv.)
- Oude Romeinse zilveren munt = 10 As, oorspronkelijk 1/72 pond, later 1/96 pond.
|
- Dinckgelden
- In 1640 afgeschaft.
|
- Dijkbrieven
- Waar in de rechten van de dijkvereniging stonden beschreven. Later waterschappen, met dijkgraven aan het hoofd.
|
- Dijkleger
- Mannen tussen 18 en 60 jaar, die in tijd van nood de dijken moesten bewaken.
|
- Dijkschouw
- Inspectie van de dijken, op onrechtmatigheden.
|
- Dijkstoel
- Dagelijks bestuur van het polder district, de vereniging van dorpspolders, bedoelt voor dijkonderhoud.
|
- Doirne
- Doornen.
|
- Domeinlanden
- Landbezittingen van de koning.
|
- Domineesgarven
- Één of meer garven rogge, die moesten worden afgedragen aan de dominee, waarvan de opbrengst een aanvulling op zijn salaris was.
|
- Dornties
- Doornstruiken.
Een hoeck tot sijn landt gestagen (getrokken) ende met dornties afgepaet.
Een hoek bij zijn land getrokken en met doornstruiken omgeven.
|
- Dona annua, annualia
- Jaarlijkse geschenken, jaargiften in de maand maart, aangeboden aan de koning.
|
- Doode hand
- Dode hand, het recht van de heer, om alle goederen van de kinderloos gebleven lijfeigenen, na de dood van zijn vrouw, in bezit te nemen, ook wel Manus
Mortua.
|
- Dorsvlegel
- Handwerktuig om te dorsen, houten steel waaraan een kortere, zware houten knuppel, beweeglijk is bevestigd.
|
- Dreef
- Het recht om over het land van een ander paard te rijden of beesten te drijven.
Dreef ook brede vee drijfweg.
|
- Dreefken
- Langgerekt stuk land ter grootte van ± een schepel gesaai, ±
1450 m² land.
|
- Drieeijsen
- 3 maal, 3 keer.
|
- Drieslagstelsel
- Vruchtwisseling, wisselteelt in gewassen. Driejaarlijkse teelt van b.v. koolsoorten, rogge, etc + braakligging, dit om uitputting van de grond te voorkomen.
|
- Drie werve roepen
- Tot drie maal luid Tient heer roepen zodat men het thooren mocht over seven
ackeren waarna het koren weggevoerd mocht worden.
|
- Du
- Gij.
|
- Dukaat
- Een muntstuk uit de zeventiende eeuw ter waarde van 5 gulden.
|
- Dunas XV notes
- Verplichting van de horigen van een abdij om 2 x per 14 dagen dienst te doen, werk te verrichten.
|
- Eefhaver
- Zandhaver, een primitieve haversoort, zie zeer lage eisen aan de
groeiomstandigheden stelt. Wordt tegenwoordig niet meer verbouwd.
|
- Eet heeft geprestteert
- De eed afgelegd.
|
- Een paerlick geresolveert
- Eenduidig besloten tot….
|
- Eernstelicke
- Ernstig.
|
- Eeuwige hure
- Erfpacht, waarbij het land verbonden bleef aan de erfgenamen van de onvrije boer en zijn familie.
|
- Eggel
- Bloedzuiger.
|
- Eigenerfden - Huesman (Fries)
- Vrije lieden die alleen aan de koning of zijn vertegenwoordiger belasting betaalden.
|
- Eike heisters
- Pas geplante eiken bomen.
|
- Eikelmest
- Het recht tot het hoeden van varkens in eikenbossen, onder de begeleiding van de varkenshoeder.
|
- El
- Oude lengtemaat, 69 cm voor textiel.
Tot de invoering van het metrieke stelsel in 1820 werd voor landmaten, 1 EL als 1 meter gerekend. Een tiental jaren later rekende men nog steeds met Ellen.
|
- Elfde schoof
- Van elke 11e schoof, van de tienden, werd op het land apart gelegd en bleef een etmaal voor de Tiendheffer liggen.
|
- Eenpertlich
- Eenparig.
|
- Ende erslick
- p de eerste plaats.
|
- Enk of Es
- Een aaneengesloten stuk bouwland, door gezamenlijke ontginning, al eeuwen in cultuur gebracht door de boeren die hun hoeven bouwden aan de rand van de es of enk.
|
- Ennych
- Enig.
|
- Erheflicke
- Omstandigheden.
(gewichtige) oersaken voorquamen.
Er deden zich geen gewichtige oorzaken voor.
|
- Erheven
- Verheffen.
|
- Erlangen
- Geven, toereiken.
|
- Erschienen
- Verschijnen.
|
- Ertoenen
- Vertonen.
|
- Erwyzen
- Laten zien.
|
- Es of Enk
- Een aaneengesloten stuk bouwland, door gezamenlijke ontginning,
al eeuwen in cultuur gebracht door de boeren die hun hoeven
bouwden aan de rand van de es of enk.
|
- Estrik(en)
- Niet geglazuurde gebakken vloertegels.
|
- Ethel of een heerde
- Een van alle lasten vrij stuk grond.
|
- Evelgank – Oevelganck – Ovelgank
- Contract waarbij iemand (deel van) vermogen afstond aan een ander en daarvoor levenslang onderhouden werd, kloosters en gestichten.
|
- Evene
- Zandhaver, een primitieve haversoort, zie zeer lage eisen aan de
groeiomstandigheden stelt. Wordt tegenwoordig niet meer verbouwd.
|
- Exempt
- Vrijgesteld.
Sijnde hiervan exempt, lijfsnoet, watersnoet, ende Heerengebodt.
Zijnde hiervan vrijgesteld ingeval van lijfsnood, watersnood en als de landheer u gebiedt te komen.
|
- Expresselick
- Nadrukkelijk.
|
- Feodaal
- Een maatschappijstructuur, waarbij de machthebber, de heer, in
verhouding staat tot de minder machthebbende, de boer, op grond
van persoonlijke trouw. De boer diende de heer, stond een deel van
de oogst af aan de heer en verrichtte herendiensten. Het
feodalisme bleef in oost Nederland (achter de IJssel) in wezen
bestaan tot 1900, hoewel het bij de komst van de Fransen in 1795
werd afgeschaft onder de leus: Vrijheid, gelijkheid en
broederschap.
|
- Fladen
- Rond groot brood, net als boerenstoeten op de bodem van de bakoven gebakken.
|
- Floreenbelasting
- Belasting op de huur van gronden, 2 x per jaar te voldoen, St Maarten en St. Jacob, werd later 6 x per jaar. Van 1511 tot 1806 geheven.
|
- Floreen – goudgulden
- 20 zware stuivers zijn 1 goudgulden.
|
- Floerenkohier
- Kohieren, registers van den aanbreng. Iedere ingezetene gaf zelf aan hoeveel land hij bewerkte, wie het in eigendom had en hoeveel hij hiervoor betaalde. De voorloper van het kadaster.
|
- Floreen rente
- Huurwaarde van de wereldlijke- en geestelijke goederen.
|
- Foezeltjen
- Een alcoholhoudend drankje: jenever.
|
- Fordell
- Voordeel.
|
- Formida of formeda
- Ook wel forahura genoemd.
Geldsom om de 6 jaar te betalen door de huurboeren aan het klooster.
|
- Gaer nicht
- In ’t geheel niet.
|
- Gaet hen
- Doe dat.
|
- Garfpacht
- a. zware gerve: twee van elke vijf schoven zijn voor de
verpachter.
b. de lichte gerf of derde gerf: van iedere drie schoven vervalt er één aan de
verpachter.
c. de vierde gerf: elke vierde schoof moet afgestaan worden aan de verpachter. Deze werd geheven van lichte gronden of van nieuw ontgonnen
gronden.
|
- Garfzaad of garfpacht
- Een vorm van pachtbetaling. Men onderscheidde het garfzaad van de lichte garve, dit was 1/3 deel van de
opbrengst (rogge) bestemd voor de verpachter. Men pachtte dan op de derde garve.
Het garfzaad van de zware garve; 2/5 gedeelte voor de verpachter.
De vierde garf. Van elke vierde schoof moet er 1 afgestaan worden aan de verpachter.
De garfpacht kon van jaar tot jaar variëren, de omvang hing af van de oogst. Een variant op de garfpacht is de 20e gast, van elke 20 gasten, een gast is 4 schoven, moest er 1 op het land blijven staan voor de verpachter.
|
- Garste
- Na het maaien zette men de garven vier bij vier op de akker om
te drogen. Vijf en twintig garsten bestaande uit 100 garven was
een vim rogge.
|
- Garve of Gerve
- Garf, garve (Duits: Garbe). Oorspronkelijk greep de maaier een
armvol halmen sneed het af met de sikkel. Vier van deze bosjes werden samengebonden tot een garve (garve komt van greep, grijpen). Garve, ook wel belasting.
De derde garve.
|
- Gasthuisgrond
- Grond toebehorende aan een gasthuis instelling.
|
- Gearfdengrond
- Grond in eigendom van de geërfden, de Markegenoten. Ook wel
Markegrond.
|
- Gebettert sijn
- Zich gedragen, verbeterd hebben.
|
- Gebreckelick weren
- In gebreke zijn, niet aanwezig zijn.
|
- Gebondt
- Gebinten.
|
- Geboerlicke
- Gebruikelijk.
|
- Gebuert
- Geboren.
|
- Gecoeren
- Gekozen.
|
- Gedeijlt
- Gedeeld.
Onder malkanderen en de bueten den Heere van den Lande gedeijlt.
Onder elkaar en buiten de rechten van de landsheer om gedeeld.
|
- Gedemitteert
- Ontheven van.
|
- Gedechtich
- Indachtig.
|
- Gedelt
- Gedeeld.
|
- Gedeputeerden
- Het bestuur van de Graafschap.
|
- Geemploiert
- Gebruikt voor.
|
- Geender werden
- Zonder waarde. Niet rechtsgeldig.
|
- Geerken - Goerken
- Schuin toelopend stuk grond.
|
- Geers – Geerzen
- Oude Nederlandse vlakte maat.
|
- Geestlick
- Behorende tot de geestelijke (vicarie) goederen.
|
- Gefuert
- Gebracht naar ……
|
- Gehalt
- Gehaald vanuit …….
|
- Geikken
- Oude landmaat, groot ….geikken.
|
- Gekofft
- Gekocht.
|
- Gelt
- Geld.
|
- Geldpacht
- Deze latere pacht lag meestal wast voor een periode van zes jaren.
|
- Gelte – Gelten (mv.)
- Inhoudsmaat in zuivel.
|
- Gemaeckt sinnen
- Kosten die gemaakt zijn.
|
- Gemeenelands omslagen
- Belastinggeld voor diverse verschillende belastingheffingen vanaf de middeleeuwen, te betalen aan de landsheer.
|
- Genomene oculaire inspectie
- Bezichtiging ter plaatse.
|
- Gependet
- Behoed worden.
|
- Gerdelse schepel
- Oude landmaat 1450 m². Zie schepel.
|
- Gerftiend
- Heffing van op het veld staande garven.
|
- Gerve of Garve
- Garf, garve (Duits: Garbe). Oorspronkelijk greep de maaier een
armvol halmen sneed het af met de sikkel. Vier van deze bosjes werden samengebonden tot een garve (garve komt van greep, grijpen). Garve, ook wel belasting.
De derde garve.
|
- Gescheften
- Zaken.
|
- Gesinde
- Huisgenoten of personeel.
|
- Gestecken
- Gestoken.
|
- Geslagen
- Gehouwen, kappen van hout e.d.
|
- Gestalter
- Aangestelde, door …..aangesteld.
|
- Gesteigert
- Verhoogd, belastingen worden verhoogd.
|
- Getaeghen ende gebaeren
- Getogen en geboren.
|
- Gewichten
- 50 Libra = 1 pond. 32 Lood = 1 oude pond, 1 Lood = 15,44 gram. Oude Nederlandse gewichten.
|
- Gewrucht
- Afrastering, grens met buren.
|
- Gierst
- Een hele reeks van cultuurplanten, behorende tot de familie van
de granen. Men kan zeggen, dat alles wat niet samengevat kan
worden onder de naam tarwe, gerst, rogge, haver, maïs en rijst
onder de naam gierst valt.
Twee belangrijke soorten gierst zijn sorhum en millet, waarvan het
zaad gebruikt wordt in de veevoederindustrie.
|
- Giesegoor
- Bouwland
|
- Gift brieven
- Schenkingen van land, met alle renthoeven, gebouwen, slaven, etc. in volheid van bezit. Zonder verplichtingen en alle vrijheid deze goederen te verkopen en, of te schenken.
|
- Goerken – Geerken
- Schuin toelopend stuk grond.
|
- Goor
- Een laag gelegen, moerassig gebied (zie ook broek).
|
- Goudsgulden
- Floreen, Florentijnse munt = 50 Vlaamse stuivers. 28 Gelderse stuivers.
|
- Gouwen (Pagi)
- Zie ook Almende, uitgestrekte landstreek.
|
- Grafelijke domeinen. Grafelijkheids domeinen
- Land in bezit van een graaf, die dan dominus (heer) immediatus (onafhankelijk) is.
|
- Grave
- Een sloot (grave komt van graven). Sloten, gracht.
|
- Grazenlands
- Oppervlakte maat. Aantal dieren x te begrazen land in aantallen.
|
- Grietmannen
- Hoofd van de grietenij, ambtenaar die moest toezien dat de jaarlijkse renten aan de vorst betaald werden. Ook wel schout genoemd, later veranderd in burgemeester.
|
- Grondcijns
- Een vast bedrag door horige hoeve bewoners te voeldoen over de opbrengsten van de hoeve, ook bekend als thins - stedigheyt, rente, recht, pacht, rijsvoeren, rookhoenderen, koppelkoren, etc.genoemd.
|
- Grondrente
- Belasting door de eigenaar /gebruiker te voldoen aan de
cijnsheffer.
|
- Grooithinsen
- Belasting geheven op uitgegeven stukken grond in dorp of stad voor huizenbouw.
|
- Grove tiend
- Tienden, geheven op akkerbouw gewassen.
|
- Gruit
- Gebroken koren, meel, (gruitmolen).
|
- Gunstbeden
- Vrijwillige opbrengsten, geldsom aan de graaf, door alle onderdanen te betalen.
|
- Haard
- Oorspronkelijk de vuurplaats in het midden van de woonruimte in
het losse huus. Later verplaatst tegen de brandmuur of een
zijgevel van de woonkeuken. Het vuur werd gestookt in de vuurkuil
(vuurkoele). Achter de haard een gietijzeren haardplaat, soms met
prachtige bijbelse voorstellingen. Rondom deze haardplaat werden
tegels aangebracht soms met fraaie bloem- of diermotieven. In de
liggende haardplaat was de vuurkuil uitgespaard. Boven de haard
was de ruime schoorsteen, de bôzem.
|
- Haardstee geld
- Schoorsteen geld, een tiende penning heffing.
|
- Haeren munt op doen
- Spreken.
|
- Halffscheijt
- De helft, doormidden delen.
|
- Halven
- Betreffende.
|
- Hamel
- Gecastreerde ram (schaap).
|
- Hanen pacht
- Alleen witte hanen mochten worden geleverd, werd in 1840 in pachtgeld veranderd.
|
- Hangen ein hecke
- Een hek, poort, ter afsluiting van een stuk grond (weide) hangen.
|
- Hannop
- Hennep.
|
- Hartelick
- Hard.
|
- Hanttastonge
- Hand opsteken bij een eed afleggen.
|
- Haymanlanden
- Tegen de zee (water) afgesloten land met een dijk, die ook wel haymannen genoemd wordt.
|
- He hef krig met et wief
- Hij heeft ruzie met de vrouw.
|
- Heerd
- Oorspronkelijk de vuurplaats in het midden van de woonruimte in
het losse huus. Later verplaatst tegen de brandmuur of een
zijgevel van de woonkeuken. Het vuur werd gestookt in de vuurkuil
(vuurkoele). Achter de haard een gietijzeren haardplaat, soms met
prachtige bijbelse voorstellingen. Rondom deze haardplaat werden
tegels aangebracht soms met fraaie bloem- of diermotieven. In de
liggende haardplaat was de vuurkuil uitgespaard. Boven de haard
was de ruime schoorsteen, de bôzem.
|
- Heerde of ethel
- Een van alle lasten vrij stuk grond.
|
- Heergewaad
- Bij het overlijden van de horige boer, moesten zijn erven de hofheer geld betalen en hofhorig worden en onder ede zijn verplichtingen bevestigen.
|
- Heergewade
- Geschenk aan de eigenaar bij nieuwe verhuring, pachtcontract.
|
- Heerenguldens
- Verzamelnaam voor alle lasten die vroeger als; vrijgeld, voogdgeld, voederkoren, brevonge kerst en herfstbede voorkwamen. Heerenguldens werden later als een algemene belasting vorm, door de belastingdienst geheven.
|
- Heeydens
- Heden.
|
- Hegge
- Met gras begroeid stuk grond lang, een bouwland.
|
- Heiligen dagen
- St. Victorsdag, 10 oktober en St. Sererus, 22 oktober.
|
- Hekkensgat
- Ingang naar de weide afgesloten met een hek.
|
- Hele en halve hoven
- Verplichting om de huishouding van de Utrechtse Dom draaiende te houden voor een hele of halve maand. Veel abdijen kenden deze verplichting t.o.v. hun bezittingen.
|
- Henne
- Tot.
|
- Helpedagen
- De verplichting om de heer een of meer dagen te helpen bij het werk op diens landerijen.
|
- Herengrond
- Grond toebehorende aan de adellijke heer.
|
- Herto ieder titt
- Zoals het altijd is geweest.
|
- Heurne, Hoek, Winkel.
- Hoekig perceel in de hoek gelegen.
|
- Hessenwegen
- 1. Bochholt - Aalten- Romienendiek - Halle - Zelhem - Hummelo - Doesburg. Met onderweg de herbergen, Radstake - de Landeweer- ’t Wapen van Heeckeren.
2. Aalten- Varsseveld - IJzervoorde- Doetinchem- Doesburg. Met onderweg de herberg, Wiemelink bij kasteel de Slangenburg.
|
- Heytze
- Noemt die.
|
- Hi munt
- Hij bedoelt.
|
- Hierder
- Herder.
|
- Hierlantsche.
- Plaatselijk.
|
- Hilicken
- Huwen.
|
- Hilliger
- Heilig.
|
- Hoefslag
- Dijkslag, verhoefslagingen, scrodingen of verstoelingen. Lasten t.b.v. dijken onderhoud, polderlasten.
|
- Hoege
- Hoge.
|
- Hoek, Heurne, Winkel.
- Hoekig perceel in de hoek gelegen.
|
- Hoemysse
- Hoogmis.
|
- Hoen, hoender
- Kip, kippen.
|
- Hoenders
- Door lijfeigenen opgebrachte cijns met namen als, lijf- hals- haard en rookhoenders. Cijns in
natura.
|
- Hoenpenningen
- Levering van levende kippen als cijns.
|
- Hoeve land
- 16 morgen tot 24 morgen land. Morgen is een oude vlaktemaat, zoveel land als er op een morgen geploegd kan worden.
|
- Hof
- Een goed waaraan horigen waren verbonden. Gaarden/tuin bij het huis. Erf.
|
- Hofdach. Hofvaart
- Jaarlijkse verplichte dag om als hofhorige aan het hof van de grondeigenaar te verschijnen, waarbij de hofrechten opnieuw werden voorgelezen en hun
hofhorychheit, erkennen.
|
- Hofmeier (Villicus)
- Had als vertegenwoordiger van zijn heer, op zijn hof het ambt van rechter. Ook wel Major Domus. De hofmeier woonde ook op het landgoed en was ontvanger van de opbrengsten van het land (een soort hoofd boekhouding).
|
- Hofrechten
- Een horige van een hof mocht niet zonder toestemming van de heer, verlaten, met rente belasten.
|
- Hofstede
- Naar curtis Latijn voor hof, boerderij met land, omsloten door een omheining of houtwal.
|
- Holt afslaan
- In mindering brengen van een leeg vat (statiegeld).
|
- Holtsingel
- Met hout begroeid stuk grond langs een bouwland.
|
- Hondlands
- Oppervlakte maat voor het heffen van tienden voor aardappelen, zoveel stuiver de hond ± 1730.
|
- Hondersten penning
- Belastingsoort, 1/100 geldbedrag.
|
- Hoofdcijns
- Was een persoonlijke cijns die de horige zelf moest voldoen. Een jaarlijks teken van erkenning der horigheid t.b.v. de grondheer.
|
- Hoofdhof
- Ook wel werfhof of gerechthof, hof waar recht werd gesproken.
|
- Hoogheemraden
- Toezicht op polderwerken en waterbeheersing, met veel macht, die ingeperkt werd in 1795.
|
- Horige
- Een verhouding tussen grondeigenaar en gebruiker, die er voor
zorgde, dat de eigenaar behoorlijke grondgebruikers had en de
gebruikers het vaste gebruiksrecht garandeerde. Dit gebruiksrecht
was praktisch erfelijk tegen een zeer lage, vaste pacht. De
gebruiker evenwel was verplicht op het goed te blijven onder
bepaalde voorwaarden als ten aanzien van het huwelijk. In oost
Gelderland gold de horigheid tot 1795, en in wezen tot 1900, zij
het niet op wettelijke grondslag (zie scholteboeren).
|
- Horigheid
- Een verhouding tussen grondeigenaar en gebruiker, die er voor
zorgde, dat de eigenaar behoorlijke grondgebruikers had en de
gebruikers het vaste gebruiksrecht garandeerde. Dit gebruiksrecht
was praktisch erfelijk tegen een zeer lage, vaste pacht. De
gebruiker evenwel was verplicht op het goed te blijven onder
bepaalde voorwaarden als ten aanzien van het huwelijk. In oost
Gelderland gold de horigheid tot 1795, en in wezen tot 1900, zij
het niet op wettelijke grondslag (zie scholteboeren).
|
- Horst
- Met bos of heide begroeide hoogte te midden van laagland.
|
- Huess
- Huis.
|
- Huete
- Heden.
|
- Huislot, Huislode
- Belasting voor landbouwers die op hofdomeinen woonden.
|
- Huisgeld
- Belasting over de woning door de hertog geheven.
|
- Huishoenders
- 1 jarige hoenders, cijns in natura dus kippen. Naar de tijd van de opbrengst heten ze; pinksterhoen, maartenshoen, vastenavondhoen, goohoen, voogdhoen en cijnshoen.
|
- Hulder
- Mannelijke zaakwaarnemer, teken en eed bevoegd voor gehuwde vrouwen, weduwen en minderjarige kinderen.
|
- Huldigingseed
- Eed, waarbij de boer zich als horige onderwerpt aan de grondeigenaar.
|
- Huttentut
- Dederzaad. Een oliehoudend gewas, dat tot 1900 verbouwd werd in
de zandstreken om het zaad en het stro. Uit het zaad werd olie
geperst, dat gebruikt werd als spijsolie, voor verlichting en soms
als smeermiddel. Van het stro werden fijne bezems gemaakt om de
vloer van de kamer aan te vegen.
|
- Huurboeren, Huerman (Fries)
- Vrije lieden, die naast de belasting aan de koning, pacht aan hun landheer betalen.
|
- Ieglichhen, ein ieglichen
- Een ieder.
|
- Iesselrechten
- Het recht om ganzen en ander jongvee langs het riviertje de Oude IJssel te hoeden, door
aanwonenden.
|
- IJmant, ijmant een goet comp to
- Iemand, iemand die eigenaar wordt van een hoeve.
|
- Immes dage
- Vroeger.
|
- Ind siede
- Bij hoog en laag.
|
- Ingedoen to niet gemaakt
- Alle eigendommen stuk gemaakt.
|
- Ingegaen, ende ingegaen wanner
- Vanaf nu, nu voortaan.
|
- Inslag
- In heideachtige weide met veel boomtwijgen e.d. Alleen te gebruiken voor schapen en geiten.
|
- Inslagh
- Omheind weiland (vruchte, houtsingels).
|
- Impost
- Accijnzen voor eetbare, drinkbare en andere zaken voor gebruik, (een soort BTW) vanaf 14e eeuw bekend.
|
- Irstdages
- Eerstdaags.
Dat die Markepalen irstdages vernijet, und gestalt mogen werden.
Dat de Markepalen eerstdaags vernieuwd en geplaatst zullen worden.
|
- Itsunto
- Nog steeds.
|
- Jaerlix
- Jaarlijks.
|
- Jeder reijse
- Iedere keer.
|
- Jegelick
- Een ieder.
|
- Jelick
- Gelijk.
|
- Jochen, (juchos).
- Grootte van een boerderij (omvang).
|
- Justa hura
- Vaste huur aan het klooster in geld of in natura, door vrije boeren aan het klooster te betalen, hun leven lang.
|
- Kabbesland
- Kabbes = kool, puntje van het bouwland voor de koolteelt.
|
- Kadaster
- Vanaf 1832 ingevoerd in Nederland, voor Gelderland zetelend in Arnhem. Vanaf die tijd werden de gegevens genoteerd als (OAT) oorspronkelijke aanwijzende tafel en tekeningen, waarop de nrs. der percelen en opstallen, eigenaren en vruchtgebruikers, beroep eigenaar, soort eigendom, inhoudsgrote, ingedeeld per klasse en vermelding van polder of dijklasten. De optekening vond plaats tussen 1811 en 1831 ter vervanging van het verpondingkohier, als registratie van onroerend goed. Vanaf de invoering van het kadaster in 1832 zijn registers en kaarten bewaard gebleven.
|
- Kaevenstede
- Keuterboer, nieuwkomeling in de Marke.
|
- Kamp
- Hooggelegen stuk bouwland, door individuele ontginning, vaak
omringd door brede houtwallen of bos.
|
- Kanons
- Korte, rechte singels, van elkaar gescheiden door sloten.
|
- Karff
- Korf.
|
- Karren
- Rekeneenheid voor grasland, ook wel voerenhooi of naar morgens gerekend.
|
- Karspel
- Oorspronkelijk alles, wat bij de kerk behoorde, de parochie dus
later kerkdorp: d.w.z. een dorp met een kerk als centrum.
|
- Kater of kotters of kaeter
- Kleine boeren. Keuterboer, nieuwkomer in de Mark.
|
- Kattengat
- Gat voor de kat, aan de deelkant, om muizen te kunnen vangen in de kelder ruimte.
|
- Kerckhoeff
- Kerkhof.
|
- Kerkegrond
- Grond toebehorende aan een kerkelijke instantie.
|
- Kerkesproak
- Een manier, om na afloop van de kerkdienst officiële berichten
of marktprijzen door te geven aan de mensen. Dit gebeurde door de
koster of schoolmeester.
|
- Kerspel
- Oorspronkelijk alles, wat bij de kerk behoorde, de parochie dus
later kerkdorp: d.w.z. een dorp met een kerk als centrum.
|
- Keurmede, keurmedigen
- Het recht om uit de nalatenschap van zijn horigen, één stuk ter keuze te nemen, door de hofheer.
|
- Keurnoten
- Gerichtslieden, schepenen van de stad.
|
- Kieftengat, kieft.
- Gat niet met watergevulde laagte, kievit.
|
- Kielspitten
- Kielvormige greppel spitten, uitgraven. De zichtvreeden worden
afgekielspit.
|
- Klinck
- Heuveltje.
|
- Kloosterzaten
- Kloosterboerderijen, in Friesland uithovengen.
|
- Kloosterheffingsrollen
- Optekenen van levering van koren aan het klooster, door de
cijnsplichtige.
|
- Kloot
- Stuk land, verdeelwoord voor kleinere stukken (gras) land.
|
- Kluun
- Soort turf.
|
- Knibbelboom
- Boom op de grens van 2 percelen. De plaats gaf vaak aanleiding tot ruzie.
|
- Knipgat
- Wagenspoor in een zandweg, ’s winters vaak vol water.
|
- Kotters of Kater of kaeter
- Kleine boeren. Keuterboer, nieuwkomer in de Mark.
|
- Koeslag
- Schatting van koeien, het koegeld dat horigen en kloosters aan de landheer moesten betalen. Ook werd ruwvoeder voor de koeien als opbrengst gezien. Koegeld of voergeld kwam hiervoor in de plaats.
|
- Koeweydens
- Oppervlakte maat ca. 0,85 ha. Een koe heeft per jaar een bepaalde hoeveelheid weiland nodig om voldoende voer te krijgen.
|
- Kolk
- Drinkplaats voor vee.
|
- Koolhof
- Moestuin.
|
- Koolhoop
- Houtskool mijt.
|
- Koppel
- Gemeenschappelijke weide.
|
- Koptienden
- Belasting, één of meer kopkoren van elke schepel land.
|
- Korentiend
- Belasting, tienden van gerfrogge of gerfgerst later garven.
|
- Korenvrucht
- Een belasting. Een tiende van haver.
|
- Korweiden, Karweiën
- Verplicht werken voor de landheer, die dit als zijn heerlijk recht beschouwde.
|
- Kreil
- Kreil een samenstelling is van krei en -el. Dus is de betekenis: kraaienbos. Zo is er een Kreyenloo bij Ootmarsum, een Kreil in Winterswijk en vinden we in het Gooi en in Drenthe de naam
Crailoo.
|
- Kroosheemraden
- Lagere heemraden in de ambachten, voor onderhoud van dijkwerken aan verschillende ambachten toevertrouwd.
|
- Krijtiende
- Een oud recht, waarbij als het tiende gedeelte van de opbrengst
voor de tiendheer was. Het tiendrecht is van kerkelijke oorsprong.
De rechten kwamen in handen van wereldlijke heren: men kon de
rechten van tiendheffing kopen en was men tiendheer. Het rustte op
de producten van de akker, maar ook op die van de veehouderij.
Men onderscheidde grove en smalle tiend. Grove werd geheven van
akkerbouwgewassen als granen, smalle tiend van hofvruchten.
Krijtiende of bloedtiend betrof dieren als biggen en lammeren.
Tienden werden als zeer onrechtvaardig beschouwd. Extra
inspanningen van de boer kwamen de tiendheer ten goede. In 1907
kwam de tiendwet tot stand, die afkoop op billelijke voorwaarden
regelde.
|
- Kruipin
- Smalle doorlaat in de heg. Ook wel voor een kleine woning.
|
- Kubbenpost
- Afdak.
|
- Kunstschappen
- Verklaringen.
|
- Kunstweie
- Weide met eenjarig gras, werd gemaaid als koeien voer.
|
- Kwadden
- Dit zijn de topeinden van de zijtakjes van het eiken hakhout bij
het eekschillen. Tot bossen gebonden was dit uitsluitend geschikt
voor het stoken van de bakhoven.
|
- Laak
- Leek van leken, druppelen, bevloeien, natuurlijke waterlopen, gebruikt om was te bleken.
|
- Laar
- Intensief door mensen of dieren gebruikt bosachtig gebied (terrein).
|
- Laathoeven
- Onder het gezag staand van het hof waartoe zij behoorden en aan de hofmeier pacht in natura moesten betalen.
|
- Laer
- Intensief door mensen of dieren gebruikt bosachtig gebied (terrein).
|
- Landerien ende haven
- Landerijen en gebouwen.
|
- Lantheer
- Eigenaar van het goed, goedeigenaar, lanter.
|
- Lantschap, de
- Cijnsplichtig aan de rentmeester van de lantschap van
Gelderlandt, de Staten van Gelre.
|
- Laoke
- Leek van leken, druppelen, bevloeien, natuurlijke waterlopen, gebruikt om was te bleken.
|
- Laurensdag. St.
- 10 Augustus, zie ook Heiligendagen.
|
- Lasterwoerde
- Scheldwoorden.
|
- Leemercamp, lemer, Lähmer
- Is een soort kers, een boom van dit soort kers stond op deze kamp.
|
- Leenen of beneficiën
- Leengoed aan adellijke of klooster landerijen.
|
- Leguminosen
- Planten geslacht van tweezaadlobbigen, zaaigoed.
|
- Lestleden
- Laatst.
|
- Lick
- Lijk.
Likstege, met ein vecken afgeloten.
Lijkweg (steegje), met een hek of slachtboom afgesloten.
|
- Lieftochts perceel van lijftocht
- Levens onderhoud, vruchtgebruik, opbrengsten van lijftocht, voor de oudere bewoner van een huis als kinderen het overgenomen hebben. Lijftocht =
huis.
|
- Lijckwech
- Lijkweg.
Die oeren lijckwech dair doer hadden deden subsidium dairto.
Boeren die hun lijkweg daar door hadden lopen en er subsidie voor kregen.
|
- Lijkwegen in Zelhem
- Vanaf de grens met Doetinchem; Groot en Klein Warninckhag, den Leuvenborgh, die Laickhorst en Snidersstede, anno 1609.
|
- Liten of laten
- Cijns -of thinslieden die als onvrijen het land in gebruik hadden van de grondheer en daarvoor cijns of tijns betaalden.
|
- loenszgaete=lunsgat, spiegat
- Vertikaal tot schuin aangebrachte gaten in het blok (draagvloer) van de wagen.
Die Lünse (D.)= luns, spie. In de gaten werden lunsen gestoken waar het bret tegen aan kwam teneinde de ladingcapaciteit van de platte kar te vergroten.
|
- Loesen
- Verliezen.
|
- Loffweerdich besscheijt
- Deugdelijke bewijzen.
|
- Loo
- Bos met zacht kaphout.
|
- Lood
- Een oude Nederlands gewicht van 494,09 gram. Het pond werd
verdeeld in 32 lood. Een lood is 15.44 gram.
|
- Los huus
- Een boerderij in een gezamenlijke ruimte voor mens en dier.
|
- Los leenen
- Verschillende losse percelen als leengoed.
|
- Lot
- Census- cijns. Lot = aandeel in (iets) een bepaalde som te betalen aan de grondheer.
|
- Loenszgaete (=lunsgat, spiegat)
- Spiegat in het blok van de wagen. Die Lünse (D.)= luns, spie.
In de gaten werden lunsen gestoken waar het bret tegen aan kwam om de ladingcapaciteit van de platte kar te vergroten.
|
- Lues (luiskruid)
- IJzerhorde, onschadelijke weide- en bermplant.
|
- Maalbomen
- Bomen als grensbepalingen van een stuk grond voorzien van een kruisteken, de Romeinse letter tien X, soms met spijkers weergegeven.
|
- Maarschalk
- Paarden knecht. Oorspronkelijk vorstelijk opperstalmeester, later opperbevelhebber feodale ruiterij.
|
- Macadamweg
- Verharde weg.
|
- Magescheit
- Boedelscheiding.
|
- Maisniede lieden
- Vrije pachters, vrijgemaakte lijfeigenen die bij hun vrijlating verschillende voorrechten verwierven.
|
- Malder
- Inhoudsmaat naar molenaar genoemd, de hoeveelheid graan die iemand mag aanleveren om te malen.
|
- Malkanderen
- Met elkaar.
|
- Malter
- Grootste inhoudsmaat voor graan, ook wel maldra, groter dan een mud als
inhoudsmaat.
|
- Mannich, so mannich klager
- Per klager beboet voor ….
|
- Mannich waerve
- Menigwerf.
|
- Mancksaet
- Gemengd graan.
|
- Manse. mv. Mansi of Mansen
- Hoeve.
|
- Mansi heriditari
- Erfelijk bezit, 13e eeuw.
|
- Mansi ingenviles
- Vrije boeren, 13e eeuw.
|
- Mansi proprietarri
- Eigen hoeve, 13e eeuw.
|
- Mansi serviles
- Dienstbare boeren, 13e eeuw.
|
- Manus mortua
- Goederen in de dode hand. Zie dode.
|
- Margen
- Een oppervlaktemaat, 1 margen, zoveel land als er op een morgen geploegd kan worden, per streek verschillend. 10 morgen, = ± 9 ha, = ± 4 schepel zaad.
|
- Marketon
- Dialect voor een oud perzikensoort, zeer sappig! Bleek van kleur en niet houdbaar.
|
- Marken
- Marken bestonden al in de achtste eeuw. Het woord mark betekende oorspronkelijk merk, merkteken, merkpaal, grens. Het is een afgebakend gebied, gemerkt door merkpalen. In de loop der eeuwen werd het gebied zelf zo genoemd, om de gemeenschappelijke, de niet verdeelde woeste, gronden aan te duiden.
|
- Markerichter
- Een overheidspersoon, hij moest recht spreken in kleine zaken
als ruzies beslechten en diefstallen bestaffen.
|
- Marktvrede
- Bescherming van de kopers en kooplieden tegen arresten, men kon gaan en komen in vrijheid.
|
- Mars, mersch
- Land door water omspoeld, moerasland, ook wel mors, mers of broek genoemd.
|
- Maten
- In gebruik tot 1820, voor de invoering van het metrieke stelsel in Nederland.
1 Mijl = 1000 meter.
- 1 Roede = 10 ellen = 1000 cm = 10 meter.
- 1 El = 10 palmen = 100 cm.
- 1 Palm = 10 duimen = 10 cm.
- 1 duim = 10 strepen = 1 cm. 1 streep = 1 mm.
1 Rijnlandse voet = 31,394 cm.
- 1 Rijnlandse roede = 3,7673 cm. Nu (12 voet).
- 1 Rijnlandse duim = 2,615 cm. Er gaan 12 duimen in een voet.
- 1 Rijnlandse morgen = 600 vierkante Rijnlandse roeden (van 12 voet) en is 8515,79
m².
- Een vierkante Rijnlandse roede = 14,193 m².
1 Hollandse morgen is 0,85 ha.
- Een Nijmeegse molder is 0,68 ha.
- Een Amersfoortse molder is 0,77 – 0,78 ha.
- Een Zutphense molder is 0,45 - 0,46 ha.
|
- Mathe
- Perceel grasland.
|
- Meekrap
- Ook wel Rotte genoemd, kruidachtig plant welke gebruikt werd om stoffen rood te kleuren.
|
- Medeken
- Meken, maatje, kleine weide.
|
- Megeden
- Maagden, dienstboden.
|
- Meistergarven
- Zie ook domineesgarven. Ze waren bestemd voor de schoolmeester
om zijn bestaan wat te verlichten.
|
- Meisterhoven
- Boerderijen bij het klooster met een hofmeier aan het hoofd.
|
- Memorie goederen
- Giften aan memorie heren van het klooster, meestal vicaris en pastoor.
|
- Mestmaoltjen
- Mestvisite bij de dominee, als dank voor de in het voorjaar gratis bezorgde kar met mest.
|
- Mey en Bamisschot
- Lente en herfst bede, verplichte giften aan de graaf, hertog of bisschop.
|
- Miete. Mijt
- Stapel, hoop, bv. miete voor turf of hooimiete.
|
- Migrantes
- Vrijen (geen lijfeigenen) zonder landbezit.
|
- Miskoorn
- Een afdracht van graan ten behoeve van de kerk (de pastoor) voor
het lezen van de mis voor gestorven familieleden of vrienden, of
als dank voor de oost. In 1810 werd het door Lodewijk Napoleon
afgeschaft als tegemoetkoming aan de R.K. boeren. In 1815 werd het
weer ingevoerd op aandrang van de bezitters van dit oude recht,
dat ze gekocht hadden na de reformatie. Veel verzet van R.K.
zijde, want de bezitters van miskoorn lazen geen mis voor hen en
brandden geen waskaarsen.
|
- Mistant
- Kwaad.
|
- Molder
- Inhoudsmaat naar molenaar genoemd, de hoeveelheid graan die iemand mag aanleveren om te malen.
|
- Molders gesey
- Oppervlakte maat van 4 schepels zaad, dus 4x1450 m² =5800 m².
|
- Morgen
- Een oppervlakte maat, zeer verschillend van streek. In de Achterhoek gold de Rijnlandse morgen;
8516 m². In de Liemers komt deze oppervlakte maat nog verspreid voor als 84 of 85 are.
|
- Morgengeld, census, ook wel morgentale
- Geldbede voor 6 jaar soms korter, soms tot 10 jaar te betalen.
|
- Montlich
- Mondeling.
|
- Mud of Mudde
- De oudste maat, die voor graan of meel e.d. wordt gebruikt
overeenkomend met een hl. Mud komt uit 't latijnse woord modium=
maat. Per streek verschillend: men sprak van een mud of mudde:
Zutphense, Doesburgse of Doetinchemse moate (maat).
|
- Mulder
- Inhoudsmaat naar molenaar genoemd, de hoeveelheid graan die iemand mag aanleveren om te malen.
|
- Munten
- 10 Schillingen = fl 3,-
- 1 pond = fl 1,- Denariën = 1 alt moerken = 72 Butges
- Kar gulden
- Duiten
- Stuivers
- Blank
- Talenten
- Grooten
oude schilden. ₤ pond
Caroligulden voor het eerst geslagen in 1521. 20 stuivers = 1 Caroligulden. Een uitvoering in goud, gewicht 2,91 gram, gehalte 0,585.
Een uitvoering in zilver, gewicht 22,85 gram, gehalte 0,833.
|
- Naestleden
- Pas geleden.
Naestleden aver ‘t stellen van een nieuwe ontfanger.
Bij het aanstellen van een nieuwe ontvanger der belasting.
|
- Naestcomende holtinge
- Eerst volgende vergadering.
|
- Nae
- Dichtbij.
Niet te nae, gants in geener deelen.
Niet te dichtbij, in geen geval.
|
- Nakoop, recht van.
- Goederen door geestelijken en kloosters verkregen bij het overlijden, worden beperkt bij wet.
|
- Namtplick
- Namelijk.
|
- Neffens
- Benevens.
|
- Nemplick
- Namelijk.
Oren eidt gedain nemplich.
Zij hebben hun eed afgelegd namelijk: Jan, Piet, etc.
|
- Nha mijnen vijff synnen
- Naar eer en geweten.
|
- Nijet mede gewaert en weer
- emand die geen rechten heeft binnen het Markeverband.
|
- Nijet to laeten om vriendt, off lijeff off leed, om golt of silver
- Eed van de vorster van de Marke, zweert zich niet te laten leiden door vriend, goud of zilver.
|
- NN
- Nomen Nescio (Latijn), aanduiding voor onbekend
persoon of persoon die onbekend wenst te blijven (bijv. bij een
gift).
|
- Novale tienden
- Deze werden sinds oude tijden gehevenvan nieuw ontgonnen
land.
|
- Nyebreck
- Zie braaktiend
|
- Oeren
- Hun.
Op ander gewalt, den man moegen sij met oeren Marken Richter vangen.
Bij een ander vergrijp mogen zij hem namens hun Marken Richter gevangen nemen en laten berechten.
|
- Oergrond
- IJzerhoudende grond, rood van kleur.
|
- Oertke
- Oude Nederlandse munt, groot formaat in slecht zilver geslagen, eind 15e eeuw als oertke, oirtgen, later tot begin 17e eeuw als ¼ stuiver of dubbele oort, duit in koper geslagen.
|
- Oevelganck – Ovelgank – Evelgank
- Contract waarbij iemand (deel van) vermogen afstond aan een ander en daarvoor levenslang onderhouden werd, kloosters en gestichten.
|
- Oirtgen
- Oude Nederlandse munt, groot formaat in slecht zilver geslagen, eind 15e eeuw als oertke, oirtgen, later tot begin 17e eeuw als ¼ stuiver of dubbele oort, duit in koper geslagen.
|
- Offte het waer
- Tenzij.
|
- Olders
- Ouds.
Van olders heer plach tho gaen und behoert tho gaen
Van oudst her is het zo gegaan en behoort het te gaan.
|
- Olde dussenden
- 17e eeuw. Net als floreenen belasting geheven over het gezaai, korenteelt, indien het perceel uit 1000 ploegen of volle erven bestond.
|
- Old gewoonlich
- Naar oud gebruik, gewoonte.
|
- Oldschildgeld
- Belasting per dorp.
|
- Omb redenenZ
- Als zijnde redelijk.
|
- Omdrifte
- Weg voor veevervoer.
|
- Omstemmige, met gemeine omstemmige
- Algemene stemmen, met algemene stemmen.
|
- Onbeheerde rechten
- Rechten op gestrande goederen, verborgen schatten, verlaten land en hoeven, de resnullis (Romeins).
|
- Onbehindertt
- Door geen rechten van een heer gehinderd (van Heeren tot Heeren
onbehindertt).
|
- Onbeschedigt, van ijemande
- Niet aangetast door iemand.
|
- Onbespirt
- Zonder verhindering.
|
- Ongrond
- Ongebruikte, braakliggende, grond.
|
- Onlant
- Wildernis, onbegaanbaar moerassig land.
|
- Onmundig (kind)
- Minderjarig kind.
|
- Onnutte woirden
- Scheld woorden.
|
- Onraedt
- Onkosten. Het opgeld, dat boven de koopsom betaald moet worden.
|
- Ontfueren wolde
- Mee willen nemen, stelen.
|
- Ontvryen
- Ontwijden.
|
- Ooftteelt
- Fruitteelt.
|
- Oort
- Oude Nederlandse munt, groot formaat in slecht zilver geslagen, eind 15e eeuw als oertke, oirtgen, later tot begin 17e eeuw als ¼ stuiver of dubbele oort, duit in koper geslagen.
|
- Oortgeld
- Belasting geheven in de muntsoort oort.
|
- Opbranddag
- Jaarlijks brandmerken van paarden.
|
- Opgravonge is gedaen
- Grond heeft uitgegraven.
|
- Opponirt
- Verzet.
Wie sich dair tegens opponirt, sal vervallen sihen in einpein van ein ton
birs.
Die zich daar tegen verzet, moet een ton bier betalen als boete.
|
- Opten weder penninck
- Op hun kosten.
|
- Opt nije gecoren
- Opnieuw gekozen, herkozen tot, ….
|
- Orkonde gerichtsluiden
- De schrijvers of griffiers.
|
- Ovelgank – Oevelganck – Evelgank
- Contract waarbij iemand (deel van) vermogen afstond aan een ander en daarvoor levenslang onderhouden werd, kloosters en gestichten.
|
- Paatbrinck, pacttbrinck
- Open hoek om bomen te planten, zonder recht op ondergrond te hebben, met grens aan een kant van de gemeenschappelijk weidegronden.
|
- Pacht met den hande
- Tijnsplichtige moest zijn met tijns bezwaard goed eerst ter verkoop aanbieden aan zijn
tijnsheer.
|
- Pachtvarkens
- Voor de pacht van een weiland en gebouwen werden een of twee pachtvarkens gegeven of een geldswaarde daarvan.
|
- Pagi
- Zie ook Gouwen.
|
- Palm
- Een oude lengtemaat, afgeleid van de breedte van de handpalm, gewoonlijk ter breedte van vier vingers, overeenkomend met ongeveer 10 cm. Palm = 10 duimen = 100 streep. Maat voor 1820.
|
- Pantschap
- In onderpand hebben.
|
- Pastoor, pastor
- Predikant, theologie student, geestelijke.
|
- Peerdegeholt
- De verplichting om voor de heer een paard beschikbaar te houden.
|
- Pegge
- Triangel, driehoekig stuk grond, wigvormig.
|
- Penalen
- Schuldenaren.
|
- Pene
- Boete.
|
- Petri
- Dit was de naamdag van Petrus en wel op 22 februari. Dan werd de pacht betaald of ging men verhuizen, als de pacht was opgezegd.
|
- Piepe, piepen
- Korte, rechte singels, van elkaar gescheiden door sloten.
|
- Pikgat, pik
- Onderste laag van de turf, in kluuntjes te drogen gezet.
|
- Plagge spade
- IJzeren schep, werd gebruikt voor het steken van de plaggen op de afgebrande heide. Houten steel
87 cm. IJzeren schep 27 cm.
|
- Plaggensteker
- Soort schop met horizontaal plat schepgedeelte, aan houten steel, met halverwege een houten handvat, 87x36 cm.
|
- Plaghvree
- Bosgrond om af te plaggen.
|
- Plakdreefken
- Een stuk land dat regelmatig werd afgeplagd.
|
- Plakhak, ook wel plakzicht genoemd
- Voor het maaien van plaggen.
|
- Ploegen
- Oppervlakte maat voor land.
|
- Ploegschatting, geheven over het aantal ploegen
- Maat van een stuk land, te betalen in natura of geld. Belasting.
|
- Ploegvoor
- Afzonderlijk perceel op een enk of kamp, akker.
|
- Pluizenmest
- Vaste en vloeibare uitwerpselen van het vee, vermengd met grote
hoeveelheden stooisel, heide-, veen- of grasplaggen, het blad van
loofbomen of dennennaalden.
|
- Ploegvrede, ook wel Akkervrede
- Het gaf de poorter, stadsbewoner, de vrijheid om het land buiten de poorten van de stad te bewerken en te oogsten.
|
- Poerter
- Poorter.
|
- Pol
- Hoger gelegen stuk land met bebouwing, de grond rondom wordt d.m.v. een gracht (voor afwatering) omringd.
|
- Pond
- Gewichtsmaat: ½ kg. Vroeger ook Amsterdams pond (0.494 kg), onderverdeeld in 16 ons of 32 lood.
Een lood is 15.44 gram.
|
- Pondt groet
- Waarde 6 gulden. Groet is een duur bijvoegsel aan bier.
|
- Ponde nalen lands
- Ponden maat. Oude landmaat in Friesland, groot 0,3678ha. Vaste jaarlijkse belasting aanslag.
|
- Ponden schots
- Belasting variërend in hoogte per jaar.
|
- Pont schattonge, pont schatingen
- Zie verpondingkohier. Belasting over grondbezit. De Markenrichter was tevens belastingontvanger.
|
- Pootbrink, paatbrinck, pacttbrinck, potbruijncke
- Open hoek om bomen te planten, zonder recht op ondergrond te hebben, met grens aan een kant van de gemeenschappelijk weidegronden.
|
- Poorter(s)
- Lijfeigenen die doordat ze naar, met een muur omsloten stad trokken en daar binnen bleven, ontslagen werden van hun lijfeigenschap.
± 12e en 13e eeuw. Middeleeuwen.
|
- Potbruijncke
- Open hoek om bomen te planten, zonder recht op ondergrond te hebben, met grens aan een kant van de gemeenschappelijk weidegronden.
|
- Potstal
- Een stal, waarbij de koeien op de mest staan. El dag werd er schollen
gestrooid, zodat de stal snel vol raakt met mest voor het
bouwland. Er lag vaak een laag van één meter dik pluizenmest
in de stal. Per ha bouwland had men zestig tot tachtig karren
stalmest nodig, wilde men een redelijk hoeveelheid rogge
verbouwen.
|
- Pound
- Munteenheid, oorspronkelijk aanduidend een zekere gewichtseenheid in Angelsaksische landen 0,453 kg metaal.
-
- In de Rom. tijd libra genaamd, van daar Fr.livre, en Eng.aanduiding £, It.
livra. Gouden munt ter waarde van pound sterling heet sovereign. Pond Vlaams was 20 schellingen.
Pond Hollands 1/8 deel daarvan = 2,5 schellingen. Onder Karel V: 1 pond = 20 stuivers.
|
- Praeleviumsen of pretium primitivum
- Ook wel voorlijk genoemd, een som geld vooraf betaald aan de landheer, als gezamenlijk bijeengebracht geld voor de gemeenschappelijke gronden.
|
- Praest
- Abt van een klooster.
|
- Precariën
- Zie bede aan graaf. Precariën ook wel grutte.
|
- Prikken schots
- Belasting, variërend in hoogte, per jaar verschillend, een, twee, drie of meer prikken schots.
|
- Pro Deo
- Gratis. Niet in de verponding aangeslagen.
|
- Pro introita
- Bij zijn intrede b.v. van de Marke.
|
- Punder
- Een weegapparaat, ook wel ulster genoemd. Bestaande uit een hefboom met een lastarm en een krachtarm. Het steunpunt ligt ertussen. Op de krachtarm kan een gewicht heen en weer geschoven worden tot er evenwicht is. Een schaalverdeling op de krachtarm geeft het gewicht van de last aan. Bij een trekpunder werkt het geheel met een veer en een schaalverdeling op de veerhuls.
|
- Quamdiu vivam
- Gedurende het leven, schenking van goederen aan b.v. het klooster, die na het overlijden van de schenker in zijn geheel aan het klooster verviel.
|
- Quaedt
- Kwaad, boos.
|
- Queme
- Kwam.
|
- Quijtmaeken
- Wegdoen.
|
- Quijtslach
- Kwijtschelding.
|
- Qutet
- Gelijk.
|
- Redet
- Spreekt.
|
- Rechtevoort
- Tegenwoordig.
|
- Rechtsban
- Recht om als wereldlijk persoon b.v. graaf of hertog, een straf op te leggen, waarbij iemand vogelvrij, of zijn bezit verbeurd kan worden verklaard.
|
- Regraeven
- Grenssloot tussen percelen grond.
|
- Remigus en Victor
- 1 en 10 oktober, betaaldagen voor rente.
|
- Rentegevende rechten
- Tolwegen, tolheffing van wateren.
|
- Renversaalbrief
- Overeenkomst.
|
- Reutcolk
- Kolk waar het vlas te rotten werd gelegd.
|
- Riem en zweepgelden
- Dienstbaarheid t.o.v. vervoer van rentmeester.
|
- Riemtallen
- Aantal mensen dat zich beschikbaar moest stellen in geval van oorlog. Was ambacht afhankelijk.
|
- Roeckpenning
- In 1640 afgeschaft.
|
- Roede
- Lengtemaat 10 meter. 1 El = 1 meter. Oude lengte namen voor 1820.
|
- Roede of Roe
- Met een roe kunnen 2 verschillende oppervlakte maten aangeduid
worden. In Zelhem was vroeger 700 roe 1 bunder en 1 roe 0,14 are ( 14,19m²); later werd dat 1000 roe; toen was 1 roe dus nog 0,1 are. ; 1,4 are (=
± 1400 m²) of soms 1 are (= 1000.m²)
|
- Rookhoenders, ook rookpenning of vuurpenning
- Belasting geheven aan elk huis waar rook uit kwam, of een schoorsteen had, in 1614 afgeschaft.
|
- Ropet
- Roept.
|
- Rottiend
- Van roden, tienden geheven over nieuw land.
|
- Rustelijck
- Ongehinderd.
|
- Ruevesaet
- Was en raapzaad, oliehoudend zaad voor waskaarsen en lampolie.
|
- Ruitergeld
- Een belasting om het leger te paard te financieren.
|
- Ryder gulden
- 24 Stuivers.
|
- Sala regalis
- Een vrijstaand slot of burcht, een groot stenen woonhuis.
|
- Sal staen tot gnaden
- Ter verantwoording geroepen, berecht worden.
|
- Saede
- Graan.
Den saede dair mede geinen schaede mede en doe.
Voor zover het graan geen schade toegebracht wordt.
|
- Saeken hares officij
- Inzake ambtshalve gedaan.
|
- Samt ende besunder
- Gezamenlijk en afzonderlijk.
|
- Samenlicke erffgenaemen
- Verzoek aan de gezamenlijke erfgenamen - Markegenoten.
|
- Sch.
- Afkorting voor schepel. Een oude inhoudsmaat, overeenkomend met een kwart mud. Werd ook
wel als oppervlaktemaar gebruikt en was dan ca. 350 m².
|
- Schaapsdrift
- Een brede weg van de schaapskooi naar de heide, waarlangs de
scheper zijn schapen dreef.
|
- Schaembroet
- Uitdeling van brood en bier aan de armen op vier kerkelijke feestdagen; Pasen, Pinksteren, Maria Hemelvaart en Kerstmis.
|
- Schadden
- Heide plaggen die ook wel voor brandstof werden gebruikt.
|
- Schaete
- Schot, varkenshok.
|
- Scheel
- Scheef, perceel staat scheef op de weg of heeft een scheve begrenzing. Scheluw als een oppervlak van een propellerblad, molenwiek.
|
- Scheidsteen
- Aanduiding van perceelgrens, als afscheiding tussen 2 percelen grond.
|
- Scheidvore
- Strook dieper gelegen voor (grond) tussen 2 percelen land.
|
- Scheihegge
- Met hout begroeid stuk grond langs een bouwland.
|
- Schelling
- Nederlands muntstuk, waarde 6 stuivers of 96 penningen.
|
- Schellen
- Bellen voor schapen, meestal omgebonden bij de belhamel, gecastreerde ram, de z.g.n. belhamel
|
- Schepel
- Een oude inhoudsmaat voor 1820 = 10 liter, overeenkomend met een 1/10 mud of vat. Werd ook wel als oppervlaktemaat gebruikt en was dan ca. 350 m².
Een schepel wijn; een aem is ca. 150 liter, een taak 3,4 liter en quarte 1,7 liter.
Voor bier; een vat is 155 liter, een vane (faene) 3,5 liter en uit een faene schonk men 4 byren.
Afhankelijk van de grondsoort was er meer of minder zaad nodig. Daardoor per streek verschillende inhoudsmaten.
|
- Schepel zaad, (scheppels zaad)
- Een oude inhoudsmaat voor rogge van 35 liter. Men kon met een schepel zaad een bepaalde oppervlakte inzaaien. De Gerdelse zaaischepel is 1450 m².
4 schepels = 1 molder gesey dus 5800 m².
|
- Scheuter
- De voorloper van de veldwachter.
|
- Schepperij
- Toezichthouders t.b.v. het dijkwezen en waterschap, gevolmachtigd tot rechtspraak in dezen, in groter verband tot zijlvestenijen uitgegroeid.
|
- Scheurwei
- Weide, tot akkerland gescheurd weiland, omgeploegd.
|
- Schietrikkens
- Hek met 2 palen waarop 2 hoefijzers zitten en een balkje of dunne boomstam als afsluiting dient.
|
- Schildschatting
- Belasting te betalen in Schilden, muntsoort, een old schild per vol erve of bij kleine erven naar evenredigheid. Later uitzetting genoemd.
|
- Schildtalen
- Naar Frans muntstuk (écu), schild als betaalmiddel gebruikt in midden Europa, schildtalen, maatstaf voor belastbaar vermogen, later wel verponding genoemd.
|
- Schol- of schelturf
- Oppervlakkig gestoken turf, opgeslagen in schollenschuurtjes bij de boerderij voor gebruik in de potstal.
|
- Schollen
- Strooisel voor de potstal.
|
- Schoofrecht
- De grond eigenaar kreeg van de horige bij de oogst, een tiende, twintigste of dertigste schoof.
|
- Schotbaar land
- Cijnsplichtig land voor minimaal 2 x per jaar.
|
- Schotboorige luiden of bedeschuldige
- Belastingplichtige landbouwers (luiden) aan de grondeigenaar.
|
- Schotboeken
- Boeken waarin deze schotcijns schotzetters (controleurs) werd vermeld, men was schotschuldig aan de graaf of grondbezitter.
|
- Schot-conjectum
- Een belasting, cijns, die 2x per jaar, in de lente en de herfst als jaarbede gevraagd werd.
|
- Schot – eenjaar cijns
- Een bedrag dat moest worden voldaan om de graaf het recht op de stad te doen erkennen.
|
- Schotten of schotvangers
- Om de 4 jaar werd er een nieuwe omslag aanslag, belasting bepaald voor de stukken grond die de boer van de grondheer pachtte. Schotvangers bepaalden de hoogte van het bedrag.
|
- Schot vrij
- Edelen, geestelijken en poorters, (stadsbewoners) waren vrij van deze cijnsplicht (belasting).
|
- Schout
- Hoofd van de gemeente, soort burgemeester, die toezicht hield op het waterschap, sloten en waterstanden.
|
- Schuitengeld, schuitenstal lands
- Vaste belasting aanslag die pondenmaats land verving als belasting.
|
- Schutrecht
- Een heerlijk recht, waardoor de heer naar willekeur de schutten
voor de watermolen in de beek kan sluiten, om zodoende het hele
jaar door water te hebben voor het aandrijven van de molen. Het
gaf vaak veel wateroverlast voor de boeren.
|
- Schutten
- In beslag nemen.
|
- Scindulae
- Vierkante houten dakbedekking als leien.
|
- Scuse
- Belasting.
|
- Senesal
- Hoofd huishouding aan een groot hof.
|
- Sellicheit
- Zaligheid.
|
- Settonge
- Zetten van b.v. palen.
|
- Seyman
- Zaaier.
|
- Sich lichtelich
- Gemakkelijk.
|
- Siet, bemte, Beempt
- Laag, plaggenland, hooiweide.
|
- Sikkel
- Oorspronkelijk werd graan afgesneden met de sikkel, een sterk
gebogen soort zeis met een korte steel. Sikkel is afkomstig van
het Latijnse woord secare=snijden.
|
- Sinnen tot vorster gestelt und gekaren
- Zijn tot vorster (toezichthouder) gekozen en aangesteld.
|
- Sijden
- Zijden.
Van sijden mack voorgevaren worden.
Dat van beide kanten begonnen kan worden.
|
- Slag –slaan
- Verdelen van het (wei)land, verdeeld land.
|
- Slachtturven
- Uitbaggeren van sloten, niet toegestaan als iemand een kleiner stuk land had dan 2 morgens.
|
- Slecht land
- Land dat vlak gemaakt is.
|
- Slencken
- Poelen, kuilen.
|
- Slicht
- Laagte, door water uitgespoelde bedding, poel.
|
- Sloptienden
- Bescapen tienden die door de tientgever, uit zijn schuur door het slop luik, in de korenzolder, naar beneden zakten, waarna ze onder het slop werden gemeten.
|
- Slyten
- Verkopen.
|
- Smalle tiend
- Tiende geheven op hofvruchten en in dat jaar geboren jongvee.
|
- Smeer
- Andere benaming voor boter.
|
- Smodde
- Een koperen, hoge steelpan, waarin men de koffie kon warm houden
door de smodde te zetten in kooltjes vuur op de haardplaat.
|
- Smout, Smouten
- Week vet. Met vet insmeren. Vet van dierlijke oorsprong.
|
- Snijtcuil
- Kuil voor veevoer, kuilvoer voor de winter.
|
- Snotneuze
- Olielampje voor raapolie.
|
- Sonder bespier
- Zonder belemmering.
|
- Spa gestoken landen
- Door bewoners verlaten landen i.v.m. hoge kosten van onderhoud. Ter teken van verlating werd er een spa in de grond gestoken.
|
- Spelt
- Een tarwesoort, die geschikt is voor verbouw onder ongunstige
weer- en grondomstandigheden. Het levert bedekt zaad (met kaf) en
is goed voor veevoer.
|
- Spijker
- Graanschuur uit het Latijn spicarium, opslag van ongedorst graan. Spica= korenaar, spicaria= graanschuren.
|
- Spikke
- Van kneppelhout (rondhout) gemaakt weggetje door drassige grond.
|
- Spilsaet
- Speltzaad, een grove tarwe soort.
|
- Spinshook
- Met een spinshoek kunnen verschillende oppervlakte maten aangeduid worden, 1,00- 2,25 – 2,5- 2,8– 3,5 of
5,00 are
|
- Spint
- Een oude inhoudsmaat van 8,5 liter, een kwart van een schepel. Werd evenals de schepel gebruikt als oppervlaktemaat.
Een schepel is ca. 360 m².
Een spint is ca. 90 m².
|
- Spint gesaey / gezaai
- Een stuk grond, waarvoor men een spint zaad nodig had om in te zaaien.
|
- Sigtvree
- Het recht op het plaggen steken op een bepaald stuk grond.
|
- Spiraal- vee- unster
- Apparaat om het gewicht vast te stellen, met schaalverdeling in de ronde buitenrand, gewicht in kilo’s tot en met 100 kilo, cirkel doorsnede 9,5 cm.
|
- St. Antonie
- Beschermheilige voor het vee en gewas, schutspatroon van de boeren.
|
- Staartbalans
- Weegtoestel met dubbele schaalverdeling, voor hert wegen van goederen, verschuifbare gewichten, ± 95 cm.lang.
|
- Staatgoederen. Res juris publici (Romeins recht)
- Vaste domeingronden van een grondheer, waaronder ook de wegen en wateren behoren met bijkomende rechten.
|
- Staende vijff trat
- Staat 5 treden, voeten uit de grens.
|
- Stant geven
- Plaats geven.
|
- Stapelrecht
- Recht van entrepot.
Recht van de stad om de aangevoerde goederen eerst enige tijd daar proberen te verkopen, alvorens men toestemming gaf tot doorvoer.
|
- Stedigheit
- Vaste last, uitgang.
|
- Stelsels
- Pronkvazen voor bovenop een kabinet. 3 -of 5 delig. Vaak verschillend van model, beschilderd met het zelfde motief.
|
- Stift
- Geestelijke stichting (niet altijd een klooster).
|
- Stikken
- Stek, jonge aanplant van bomen en heesters, b.v. akkermaalstikken, jonge akkermals aanplant.
|
- Stoete
- Een eigen gebakken brood.
|
- Striepe
- Strookvormig stuk land ook wel dreven.
|
- Stroet
- Laaggelegen weiland of bosperceel.
|
- Successeur
- Opvolger.
|
- Suffisiante
- Toereikende.
|
- Sulx bij provisie en tot naerder dispositie
- Niet anders dan met toestemming.
|
- Synder
- Zijne.
|
- Synt
- Zijn het.
|
- Talia
- Belasting betaald aan de graaf van het district, zie ook Census.
|
- Tegelaarde – darinckaarde
- Aarde gevormd uit laagveen, zie ook darinckdelven, grond achter de dijken.
|
- Tegens dólde gerechtigheit
- Zonder gerechtigd te zijn.
|
- Telg, tellegen
- Jonge eikenbomen.
|
- Tienden
- Een oud recht, waarbij als het tiende gedeelte van de opbrengst voor de
Tiendheer was. Het Tiendrecht is van kerkelijke oorsprong. De rechten kwamen in handen van wereldlijke heren: men kon de rechten van
Tiendheffing kopen en was men Tiendheer. Het rustte op de producten van de akker, maar ook op die van de veehouderij.Men onderscheidde
grove en smalle Tiend. Grove werd geheven van akkerbouwgewassen als granen, smalle Tiend van
hofvruchten.
Krijtiende of Bloedtiend betrof dieren als biggen en lammeren.Tienden werden als zeer onrechtvaardig beschouwd. Extra inspanningen van de boer kwamen de tiendheer ten goede. In 1907 kwam de Tiendwet tot stand, die afkoop op billelijke voorwaarden regelde.
|
- Tiendbaer
- Tiendplichtig.
|
- Tiendheffer
- Diegene die de tienden oplegden aan de tiendplichtige, meestal de landheer of het klooster.
|
- Tiendmalen
- Een maaltijd aangeboden door de Tiendontvanger.
|
- Tiende penning
- Een nood of tijdelijke belasting geheven op 10% van inkomsten van alle onroerende goederen en 1% van de winsten van kooplieden, de honderdste penning.
|
- Tientgerechticheyt
- De Tiendheffer die daartoe gerechtigd was.
|
- Tijlen
- Korenschoven.
|
- Thienbaer
- Als het koren rijp is om geoogst te worden en de Tienden afgebeeld kunnen worden.
|
- Thogedragen
- Zoals zich hebben voorgedaan.
|
- Thokieren
- Keren, tegenhouden.
|
- Timpe, punte, geer, toete
- Driehoekig of schuin weglopend stuk grond, puntzak.
|
- Tochgraeven
- Sloten voor water.
|
- Toecomenden Lamberti
- Aanstaande Lamberti, 17 september.
|
- Toemakingke van den lande
- Uitvoeren, baggeren, door plaggen te steken, waardoor het grondwater steeg. Voor 80 tonnen gestoken turf, moest men een roede onvruchtbaar land weer bruikbaar maken.
|
- Toestendigh
- Behoort toe aan.
|
- Toevang of toevank
- Stuk woeste grond, grenzend aan een reeds bestaande ontginning.
|
- Togemaickt en sinnen
- De stegen, paden zijn bij het bouwland getrokken en niet meer voor iedereen toegankelijk.
|
- Trowicheyt geprestirt
- De eed van trouw gezworen.
|
- Tresorier der grafelijkheid
- Ook wel rentmeester-generaal genoemd, controlerend over het beheer van de financiën van de grafelijke domeinen in de grafelijke raad.
|
- Tuugkiste
- Vaak bewerkte opbergkisten voor o.a. linnen en doodskleden, verhennekleed, en andere kleding.
|
- Tweedell
- 2/3 deel.
|
- Twintigste penning, 20e penning
- Belasting percentage te betalen door de geestelijkheid en grondbezitters aan de overheid, als jaarlijkse belasting.
|
- Uitgenomen
- Uitgezonderd.
|
- Uitterhoven
- Kloosterboerderijen of munnikshuizen genoemd.
|
- Uitzetting
- Belasting te betalen in Schilden, muntsoort, een old schild per vol erve of bij kleine erven naar evenredigheid. Later uitzetting genoemd.
|
- Uiytweeghen of te uiytweegen maken
- In en uitwegen maken over iemands land.
|
- Unster, vee unster, spiraalunster
- Apparaat om het gewicht vast te stellen, met schaalverdeling in de ronde buitenrand, gewicht in kilo’s tot en met 100 kilo, cirkel doorsnede 9,5 cm.
|
- Uitganck
- Te heffen belasting voor.
|
- Ulster
- Punder ren weegapparaat, ook wel ulster genoemd. Bestaande uit een hefboom met een lastarm en een krachtarm. Het steunpunt ligt ertussen. Op de krachtarm kan een gewicht heen en weer geschoven worden tot er evenwicht is. Een schaalverdeling op de krachtarm geeft het gewicht van de last aan. Bij een trekpunder werkt het geheel met een veer en een schaalverdeling op de veerhuls.
|
- Upruimen un de graeven
- Opruimen en uitgraven van sloten.
|
- Utfang
- Zie braaktiend
|
- Uuijtstaende
- Uitstaand.
Sij veele restanten hadde uuijstaende.
Zij had nog verscheidene vorderingen, (rekeningen) uitstaan.
|
- Vaargat
- Doorgang in de houtsingel naar achter gelegen stuk land.
|
- Vadem
- De afstand tussen de vingertoppen bij horizontaal uitgespreide
armen. Dit komt overeen met ca. 1.70 meter. Het is ook de
inhoudsmaat voor gestapelde turf of gestapeld hout. De afmetingen
van een vadem turf of hout zijn 3,50 X 0,80 X 0,20 meter.
|
- Vaene
- Een vaene (vane of faene) 3,5 liter. Uit een faene schonk men 4 byren (bier). Zie
ook schepel.
|
- Van ailss gewontlich
- Vanouds gewoon.
|
- Van noeden
- Nodig.
|
- Varkens -sacra
- Het recht om varkens te laten weiden op de gemeenschappelijke weiden en in eikenbossen.
|
- Vechtelicke zaken
- Ruzie.
|
- Veedrift
- Het recht om vee op de gemeenschappelijke gronden te hoeden, zie ook schaapsdrift.
|
- Velthamel
- Gecastreerde ram (mannetjes schaap) uit een schaapskudde.
|
- Veltvliegende of veltgaande
- De landheer erft alle dieren op de hoeve bij het overlijden van de horige boer.
|
- Verbi Divin Minister
- Bedienaar des Goddelijken Woord = predikant
|
- Vercken
- Varken.
|
- Vercoopene parceelen
- Te verkopen percelen grond.
|
- Verdragen. Mondtlich verdragen
- Overeengekomen. Mondeling overeengekomen.
|
- Verehren, als nieuwe erffgenaemen gehouden sijn te verehren.
- Verplichting om als nieuwe Markegenoot een gratificatie te geven aan andere Markegenoten, als intrede geld.
|
- Verfallen wesen
- Vervalt aan,…..
|
- Verheergewaden
- Leengoederen waren verheergewaad, d.w.z. de leenman moest elk
jaar "hou en trouw" bewijzen door de leenheer een
geschenk aan te bieden, bijvoorbeeld een jachthond, een zadel of
iets dergelijks.
|
- Verhennekleed
- Een doodshemd, waarmee de gestorvene werd bekleed. Het werd
gemaakt van eigen gesponnen en geweven linnen en het lag klaar in
het kabinet, al vanaf het trouwen.
|
- Verhoefslagen der dijken
- Onderhouds plicht van boeren voor hun gedeelte van de buiten dijken.
|
- Verlaeten
- Kwijtschelden.
|
- Verlust
- Verlies.
|
- Vennen
- Moerassen.
|
- Vernien, unde vernien
- Vernieuwen.
|
- Verpachtjenge
- Na het betalen van de pacht in geld of natura, kregen de pachters rode of witte wijn aangeboden, 18 juli 1775.
|
- Verponding
- Eind 15e eeuw, van werkwoord ponden, met als afgeleide ponder, taxateur, belastbaar vermogen, grondbelasting.
|
- Verpondingen
- Een soort grondbelasting uit de oude tijd. Zij moesten betaald
worden aan de overheid. Verpondingen werden in de Franse tijd
(1795 - 1813) vervangen door grondbelasting.
|
- Verpondingsgeerzen
- Dijk lasten, kosten te voldoen t.b.van het dijkonderhoud.
|
- Verstaen. Is verstaan
- Wordt besloten.
|
- Verstendigen
- Op de hoogte brengen.
|
- Vertienden
- De tientplichtige zet zelf de verplichte korenschoven voor de Tiendheffer, aan de rand van het veld, het z.g.n. in tiendlingen zetten.
Vervaldagen van betalingen:
6 jan; drie Koningen
- 22 febr.; St. Petri ad Cath
- 12 maart; St.Gregor
- 1 mei; St. Walburg
- 24 juni; St.Jan
- 20 juli; St. Margriet
- 25 juli; St. Jacob
- 1 aug; St. Pietersbanden
- 15 aug; Maria Hemelvaart
- 1 sept; St. Aegidius
- 29 sept; St.Michael
- 1 nov. Allerheiligen
- 2 nov; Allerzielen
- 11 nov. St. Maarten
- 6 dec; St. Nicolaas
- 31 dec; St. Silvester
|
- Vervatten
- Moet zich voorzien van,…
|
- Verwijgering
- Bij weigering.
|
- Vestennisse
- Eigendom.
|
- Vetprijzen (vetpriez'n)
- Na het slachten van het varken werd het op de ladder (leer)
gehangen. De buren kwamen het dan bewonderen onder het genot van
een foezeltjen (borrel). Hoe dikker het spek en hoe meer vet, des
te uitbundiger werd het varken geprezen.
|
- Vicaris
- Priester, plaatsvervanger v.d. geestelijk ambtsdrager b.v. bisschop. Ontvanger van de vicarie en missen lezer.
|
- Vicarie
- Geestelijke stichting. In ruil voor een schenking van een goed of een stuk land aan de kerk, moest de vicaris, die de inkomsten uit deze schenking ontving, jaarlijks een of meer missen lezen, voor de stichter en zijn familie.
|
- Vierdel
- Is ¼ deel, half vierdel is 1/8 deel
|
- Villicus (Hofmeier)
- Had als vertegenwoordiger van zijn heer, op zijn hof het ambt van rechter. Ook wel Major Domus. De hofmeier woonde ook op het landgoed en was ontvanger van de opbrengsten van het land (een soort hoofd boekhouding).
|
- Vim
- De houtachtige delen van een vlasstengel. Door het gedroogde en
gebroken vlas over de hekel te halen, werden de scheven van de
vezels gescheiden.
|
- Vliegenkast
- Voorloper van de koelkast, kelderkast met een hordeur van vliegengaas voor het bewaren van levensmiddelen.
|
- Vlogland
- Een of meerdere kleinere stukken land ver van de boerderij.
|
- Voer
- Vracht. Voerman= vrachtrijder, voerder= karrenvracht.
|
- Voerbeheltlicken
- Voorbehoudens.
|
- Voermiedo, vorhure of meide
- Om de 6 jaar te betalen door de huurboer aan het klooster.
|
- Vollencomtlick
- Volkomen.
|
- Vollest
- Ten behoeve van.
|
- Vonder
- Smalle brug, los bruggetje.
|
- Voorbeheltelick
- Onder voorbehoud.
|
- Voorkooprecht
- De eigenaar kon zijn goed in volle eigendom terug krijgen, als de cijnsman het wilde verkopen. Na de terugkoop kon de eigenaar het weer in cijns geven.
|
- Voormade
- Het recht van de heer om rogge te laten oogsten voordat de colonus, vrije boer, op land van de heer, de rest mocht oogsten.
|
- Voorpennincx wehrde
- Onderhands (verkopen).
|
- Voorslag, recht van voorslag
- Het recht op 1/10 van het te verdelen goed (markentijd).
|
- Voorwerkslude, of broedeters
- Bewoners van een kloosterboerderij.
|
- Voorwerken
- Bijhoeven bij een klooster.
|
- Vorster
- Toezichthouder, in dienst van de Mark.
|
- Vreegrond
- Bos voor privé gebruik, aan het gemeenschappelijk gebruik onttrokken. ( bos) grond, vreden omheinen, afschutten, zonder af te sluiten, inslaen afschutten, afperken zonder dat er een belemmering ontstond voor
vee doortocht.
|
- Vregtinge
- Omheining, van wrechte = afsluiting.
|
- Vroegen, vroegbaar
- Aanbrengen van dingen die fout gaan, rapporteren aan de Markenrichter.
|
- Vroondiensten
- Herendiensten, verplicht werken voor de hofheer.
|
- Vroonlanden
- Land vrij van verplichting tot onderhoud van de buitendijken.
|
- Vroonschulden
- Geld in plaats van diensten voor de vroonheer te verrichten, geld te betalen.
|
- Vroonvis
- Op bepaalde tijden verplicht vissen in enkele wateren van een hofheer, de gevangen vis kwam aan de vroonheer toe.
|
- Vuurkoele
- Oorspronkelijk de vuurplaats in het midden van de woonruimte in
het losse huus. Later verplaatst tegen de brandmuur of een
zijgevel van de woonkeuken. Het vuur werd gestookt in de vuurkuil
(vuurkoele). Achter de haard een gietijzeren haardplaat, soms met
prachtige bijbelse voorstellingen. Rondom deze haardplaat werden
tegels aangebracht soms met fraaie bloem- of diermotieven. In de
liggende haardplaat was de vuurkuil uitgespaard. Boven de haard
was de ruime schoorsteen, de bôzem.
|
- Vuurpenning
- Belasting geheven aan elk huis waar rook uit kwam, of een schoorsteen had, in 1614 afgeschaft.
|
- Waar (Wharen)
- Een waar is een stem in de Marke.
|
- Waarschappen
- Later Heemraden genoemd.
|
- Waetertoich
- Hoofdafwatering.
Die waetertoich oick van oilts her doer plach toegaen.
Dat de hoofdafwatering van oudsher daar tussen door liep.
|
- Wagendiensten
- De erf verplichting om de heer enige dagen per jaar te helpen met het inhalen van de oogst of het hooi.
|
- Waranden
- Afgesloten plaatsen om dieren te houden en fokken.
|
- Warmoeslanden
- Groenten tuinen, warmoezerijen.
|
- Warven
- Vergaderingen van schepers en zijlrechters.
|
- Waschmoeder
- Opperste wasvrouw in het klooster.
|
- Was-cijns - wastini of cerocensualies
- Het leveren van was als cijnsbetaling.
|
- Wastinsige goederen
- Alle lasten door bezitter van goederen opgelegd vervallen en de nieuwe eigenaren zijn alleen cijnsplichtig, maar bij overlijden is er recht van keurmede.
|
- Waterkering
- Dam, dijk, havenhoofd of sluiswerk die het water tegenhoudt, keert. Vereniging van WK. heet dorpspolders.
|
- Weede
- Plantensoort.
|
- Wegge
- Een eigen gebakken brood.
|
- Werfhof
- Zie hoofdhof, gerechtshof.
|
- Wetering
- Een lopend watertje, beekje, of grote brede sloot.
|
- Weijgerich
- Weigerachtig tot,…
|
- Wetterkolk
- Drinkpoel voor vee.
|
- Weydelant
- Weiland.
|
- Wharen ge interesseerd, (daerbij = waarbij,) sij ( luiden = personen) wharen geintersseerd.
- zij hadden schade opgelopen.
|
- Wisselt
- Woeste grond, bos wei en bouwland om plaggen te steken.
|
- Wisselpacht
- Is een vorm van erfpacht. In het Verpondingkohier wordt hij gerekend onder de tienden.
|
- Wijtte ende waere
- Aandeel in de Marke, kon verkocht worden.
|
- Wijtte nach waere of wijtte noch waere
- Geen aandeel, iemand die geen aandeel in de Marke heeft.
|
- Woerden
- Hoger gelegen stukken land, hoger dan omliggend gebied, in Gelderland ook wel waard, meestal duidend op oudere, vroegere bewoning, soms een hof of kerk.
|
- Woerd
- Dichtbij de boerderij gelegen huisakker, zwaar bemest met uitwerpselen en plaggen.
|
- Woldlijden
- Mensen.
|
- Woltrogge
- Een hoeveelheid rogge, bijvoorbeeld een schepel, die moest
worden afgedragen aam de overheid voor het in gebruik hebben van
domeingronden om er plaggen te maaien of schapen te laten grazen.
|
- Weydelant
- Weiland.
|
- Winkel, Heurne, Hoek
- Hoekig perceel in de hoek gelegen.
|
- X
- Geen vermeldingen gevonden
|
- Ysser
- Zijne.
|
- Ye
- Altijd.
|
- Zaadpacht
- In tegenstelling tot gerfpacht bestond de zaadpacht uit een vaste hoeveelheid zaad. Uitgedrukt in
molder (mlr.), schepel (sch.) of spint (sp.).
Uiteraard alleen de verschillende graansoorten (rogge, gerst, haver en boekweit), hun tussenvormen spilsaet en mancksaet, en
handelsproducten als ruevesaet (raapzaad, waaruit olie werd gewonnen t.b.v. voeding en verlichting).
|
- Zaal
- Herenhuis, afgescheiden van de huizen van het boerenbedrijf, vrijstaand huis, Frankische hofsteden.
|
- Zaalhof
- Een hoofdhof, woning van een heer of zijn vertegenwoordiger.
|
- Zaalland
- Terra salica, land behorend bij het grote zaalhof.
|
- Zadelhof
- Woning van de hofmeier, had als leengoed enige bunder hiervan in vrij, eigen gebruik.
|
- Zaedt
- Zaad.
|
- Zaelwer
- Saalwehr, zetel van de Markenrichter, ook groter huis met omheining.
|
- Zaktiend
- Zakken gedorst graan als tientheffing.
|
- Zeentpenning
- Belasting op het hebben van een vuur of stookplaats in huis, ook wel rookboenders genoemd, van 1445 tot 1614 geheven volgens het
zeendrecht.
|
- Zelhemse heiligen
- Onze Lieve Vrouwe, Sint Katherina, Sint Antonie en Sint Anna, hadden ieder een altaar in de kerk.
|
- Zichtvreede
- Het recht op het plaggen steken op een bepaald stuk grond.
|
- Zijlrechters
- Hoofd van een zijlvestenij, dijkwezen, waterschap.
|
- Zijl -sluis of dijk –zijlbrieven
- Grondvestingswetten, regels waaraan het onderhoud van de dijken moest voldoen.
|
- Zonnegeld
- Grondpacht die voor zonsondergang op een bepaalde dag of tijd voldaan moest
zijn.
|
- Zware stuivers
- Muntsoort, 20 zware stuivers = 1 goudgulden.
|